VERJARING

VERJARING VORDERING TOT NAKOMING

Een vordering tot nakoming van een verbintenis (verplichting) kan niet meer worden afgedwongen door de schuldeiser na verloop van vijf jaar nadat de schuldenaar gehouden was (opeisbaar) die verplichting te voldoen.

Deze termijn van vijf jaar kan worden gestuit door een aangetekende brief waarin de schuldeiser heel duidelijk (ondubbelzinnig) laat weten de nakoming van die verplichting of prestatie onverminderd te eisen van de schuldenaar. Vanaf die datum (dag van ontvangst van de brief) begint een nieuwe verjaringstermijn van vijf jaar te lopen.

Of de brief voldoende ondubbelzinnig of duidelijk is, wordt niet alleen door de tekst van die brief bepaald, maar ook door de (overige) omstandigheden van het geval, bijvoorbeeld eerder gedane mondelinge of schriftelijke uitlatingen en de hoedanigheid van partijen (particulier of professional).

VERJARING VAN VORDERING TOT SCHADEVERGOEDING OF BETALING VAN BEDONGEN BOETE

Deze vordering verjaart na verloop van vijf jaren na de dag waarop de benadeelde met de zowel de schade respectievelijk (opeisbaarheid van de) boete als met de aansprakelijke persoon bekend is geworden, althans in ieder geval na verloop van 20 jaar na de schade veroorzakende gebeurtenis respectievelijk de gebeurtenis waardoor de boete opeisbaar is geworden.

VERJARING ONVERSCHULDIGDE BETALING

Indien een betaling is verricht zonder dat dit verplicht was (geen verbintenis) dan ontstaat voor degene die deze betaling heeft ontvangen een verplichting tot terugbetaling wanneer de schuldeiser dit vordert. Deze vordering tot terugbetaling verjaart vijf jaar nadat de schuldeiser met die vordering en met de schuldenaar bekend is geworden, althans die vordering verjaart 20 jaar nadat de vordering is ontstaan.

De vraag is wanneer de vordering uit onverschuldigde betaling ontstaat in het geval een partij op grond van een vonnis verplicht is tot betaling van een geldsom aan de andere partij, waaraan ook uitvoering aan is gegeven, welk vonnis uiteindelijk na jaren definitief (onherroepelijk) wordt vernietigd met als gevolg dat de betaling onverschuldigd blijkt te zijn verricht. Gesteld zou kunnen worden dat in het geval de ene partij hoger beroep aantekent tegen het vonnis waarbij hij is veroordeeld tot betaling, die partij in hoger beroep een verklaring van recht moet vragen dat de betaling onverschuldigde is verricht en dat hij een vordering tot terugbetaling moet instellen, bij gebreke waarvan de verjaring niet is gestuit. Volgens de Hoge Raad gaat bij het antwoord op de vraag wanneer de vordering ontstaat om het moment waarop de schuldeiser daadwerkelijk in staat is de rechtsvordering tot terugbetaling in te stellen. Dat moment is daar wanneer op het vonnis of het arrest onherroepelijk is beslist een dus niet op het moment dat tegen een vonnis hoger beroep of cassatie kan worden ingesteld. immers, dat doet afbreuk aan de rechtskracht van het vonnis waartegen (assatie) beroep is ingesteld.